Begin 2017 is het raadsonderzoek naar de grote projecten afgerond. Naast het onderzoeksrapport is door de onderzoekscommissie de “Ingrediëntennotitie voor een Regeling Risicovolle Projecten” opgesteld. In beide rapporten zijn aanbevelingen gedaan om tegenwicht en tegenspraak in de gemeentelijke organisatie te verbeteren. Om deze aanbevelingen naar de toekomst toe te borgen heeft de raad het college verzocht een regeling risicovolle projecten op te stellen.
Met deze notitie doet het college een voorstel aan de raad voor een aanpak om in Delft zorgvuldig met risico’s om te gaan. De aanpak is niet nieuw. Deze bouwt voort op de maatregelen die het college al sinds 2014 heeft genomen op het dieptepunt van de financiële crisis. Op het niveau van projecten zijn betere “checks and balances” ingevoerd, zowel op het juridische als het op het vlak van controlling. De rapportages over projecten zijn verstevigd en op diverse momenten in het jaar zijn er (externe) audits op de meest risicovolle projecten.
Aanvullend op deze maatregelen doet het college nu twee aanvullende voorstellen:
We versterken de basis van de Delftse organisatie om beter te kunnen sturen op risico’s.
We organiseren meer en frequenter de interactie tussen college en raad over risico’s.
Beide voorstellen samen noemen we de “Delftse aanpak risico’s in beeld”. Deze notitie gaat eerst in op het proces dat de afgelopen maanden is doorlopen, en hoe we daarbij – geïnspireerd door de aanbevelingen uit de ingrediëntennotitie – met andere gemeenten hebben gesproken over de effectiviteit van de regeling. Daarna wordt eerst het voorstel beschreven hoe het college het samenspel tussen het college en de raad over risico’s wil gaan verbeteren en hoe de gemeenteraad in dat samenspel zelf in positie kan komen.
Het college heeft voor, tijdens en na het raadsonderzoek versterkende maatregelen doorgevoerd. Deze maatregelen en de nog te nemen verbeterstappen om de organisatie beter toe te rusten op het sturen op risico’s lichten we vervolgens toe.
Een pleidooi voor systeemdenken in het openbaar bestuur
Duurzame ontwikkeling en circulaire economie zijn concepten die veel mensen inspireren en in beweging brengen. Dit leidt tot allerlei initiatieven: van duurzame koffie en duurzame stroom tot circulair bouwen en platforms voor het delen van auto’s, gereedschap en huizen. Voor de initiatiefnemers is het onbegrijpelijk dat ‘duurzaam’ en ‘circulair’ nog verre van gemeengoed zijn geworden. Voor de ‘gewone burger’ is het moeilijk te bevatten dat goed werkende producten die in dagelijkse behoeften voorzien, niet goed (genoeg) zouden zijn. En als we dan ‘duurzamer’ en ‘meer circulair’ zouden willen zijn, weten we dan wat we moeten doen? En wat niet?
Op 12 oktober 2018 te Ede uitgesproken door Dr. Frank J. Dietz, hoofd Duurzame Ontwikkeling bij het Planbureau voor de Leefomgeving, voor het netwerk van PRIMO als de 1e Professor dr. ir. Roelof A.A. Oldeman Lezing.
De concepten duurzame ontwikkeling en circulaire economie zijn verbonden aan grote maatschappelijke uitdagingen, zoals de vermindering van de druk op natuur en milieu, de leveringszekerheid van cruciale grondstoffen, de continuïteit van de voedselvoorziening, een gezond financieel stelsel, goede zorg voor ouderen en mensen met een beperking, een toekomstbestendige energievoorziening, en ga zo nog maar even door.
In het navolgende betoog laat ik zien hoe deze concepten ons kunnen helpen al die maatschappelijke uitdagingen om ons heen te begrijpen. Om niet terecht te komen in een beschouwing ‘over alles’, kies ik het steeds meer weerklank vindende concept van de circulaire economie als leidraad voor deze lezing.
In een eerste verkenning probeer ik zicht te geven op wat een circulaire economie is en voor welke problemen – of zo u wilt voor welke maatschappelijke uitdagingen – een circulaire economie oplossingen biedt. Dat vraagt om een analyse van de samenleving waarvoor ik de bril van het systeemdenken opzet.
Dat biedt de mogelijkheid om op een vergelijkbare manier als waarop Roelof A.A. Oldeman het functioneren van bossen heeft bestudeerd, het functioneren van de menselijke samenleving te analyseren. Ik beoog daarmee op een wetenschappelijk gefundeerde manier de uitdagingen die toenemende milieuvervuiling, klimaatverandering en afnemende biodiversiteit stellen, te begrijpen. Daarin worden verschijnselen niet (alleen) op basis van min of meer geïsoleerde oorzaak-gevolgketens verklaard, maar als een samenspel van op elkaar reagerende elementen en deelsystemen waarin terugkoppelingen een belangrijke rol spelen. En met een beter begrip van de uitdagingen en de manier waarop de samenleving daarmee tot op heden omgaat, verwacht ik vervolgens aanzetten voor oplossingen voor deze vraagstukken te kunnen aanreiken.
Daarvoor is het in ieder geval nodig ook de concepten ‘welvaart’ en ‘duurzame ontwikkeling’ te introduceren, omdat deze ons helpen de richting te identificeren waarin de samenleving oplossingen zoekt. Om het eventuele misverstand in de kiem te smoren dat ik daarbij word gedreven door activistische motieven, zal ik ook stil staan bij enkele fundamentele uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de concepten van welvaart en duurzame ontwikkeling. Gewapend met deze inzichten kom ik weer terug bij het fenomeen van de circulaire economie. Leidende vragen zijn dan hoe de circulaire economie er in Nederland eigenlijk uitziet. En als het streven naar een circulaire economie dan zo’n goed idee zou zijn, wat houdt een circulaire economie dan eigenlijk tegen? Vanuit deze vragen zal ik zicht bieden op een aantal belemmeringen waar circulaire initiatieven in Nederland tegen aan lopen. Ik rond af met enkele aanbevelingen voor de overheid.
Eén opmerking vooraf wil ik nog graag maken: Veel van de inhoudelijke inzichten en de grafische figuren in wat komen gaat, ontleen ik aan de mooie samenwerking met vele collega’s van het PBL. Alles wat u niet begrijpt of ronduit onjuist acht, kunt u echter alleen mij aanrekenen.”
Rapport Centraal Planbureau (CPB) van medio 2018. Een herlezing bleek zinvol en een ‘herpublicatie’ door PRIMO gewenst, dit met het oog op de formulering van een financiële strategie in tijden van transitie in haar denktank van 15 november 2019 in samenwerking met BNG Bank. Het herontdekken van lange lijnen gaf ons beter inzicht waar gemeenten nu staan. Belangrijk om te weten. Het CPB kijkt terug over een relevante periode vanaf 2009. Het investerend vermogen bij gemeenten ontbreekt op dit moment, terwijl er grote opgaven voor ons liggen. Lezenswaardig rapport.
In de periode 2009-2016 zijn de gemeente-investeringen als percentage van het bbp met 40% gedaald, van 1,6% bbp naar 1,0% bbp; in nominale bedragen gaat het om een daling met 27%. Op verzoek van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het ministerie van Financiën en de VNG is onderzocht wat hiervan de oorzaken zijn. Deze CPB Notitie vat de resultaten van dit onderzoek samen. Het plaatst de ontwikkeling van de gemeente-investeringen ook in historisch en internationaal perspectief.
Waarom zijn de gemeente-investeringen gedaald?
Op basis van cijfers over inkomsten en uitgaven van gemeenten, cijfers over baten en lasten van gemeenten, cijfers over de vastgoedmarkt en interviews met zes gemeenten is gekeken welke factoren een verklaring kunnen bieden voor de daling van de gemeente-investeringen sinds 2009. Minder vraag naar gemeenteinvesteringen door de crisis op de vastgoedmarkt en minder rijksbijdragen komen hieruit naar voren als belangrijkste oorzaken; de economische crisis vanaf september 2008 speelt hierbij een duidelijke rol als achterliggende factor.
Onder invloed van de economische crisis is in de periode 2009-2014 de vastgoedmarkt ingestort. In vergelijking met 2009 is het aantal nieuwbouwwoningen in 2014 gehalveerd en is ook de nieuwbouw van bedrijfspanden sterk gedaald. Minder nieuwbouw betekent voor gemeenten ook minder investeringen voor het bouwrijp maken van grond, het aanleggen van straten, pleinen, sporthallen en andere lokale publieke investeringen. Een kwantificering van het totale effect op de gemeente-investeringen is echter lastig; de vermindering van alleen de investeringen in de bouwgrondexploitatie was 0,2% bbp.
Het instorten van de vastgoedmarkt heeft tot forse tegenvallers op de grondpositie van gemeenten geleid. Vanaf 2010 tot en met 2013 worden deze tegenvallers geschat op gemiddeld ruim 1 mld euro (0,2% bbp) per jaar. De mate waarin deze financiële tegenvallers doorwerken op gemeente-investeringen is moeilijk te bepalen. De rijksbijdragen zijn veruit de grootste financieringsbron van gemeenten. Hiervan zijn de investeringsbijdragen, zoals de gelden voor stedelijke vernieuwing en de subsidies voor VINEX-locaties, van direct belang voor de financiering van gemeenteinvesteringen.
Deze investeringsbijdragen zijn sinds 2009 met 0,15% bbp gedaald. Dit komt overeen met een kwart van de daling van de gemeente-investeringen over dezelfde periode. Daarnaast zijn de netto inkomensoverdrachten aan gemeenten als percentage van het bbp met 16% gedaald. Dit heeft ook de financiële ruimte van gemeenten verminderd om investeringen en andere uitgaven te financieren. Een kwantificering van het effect op de gemeente-investeringen is echter niet goed mogelijk. De daling van de rijksbijdragen aan gemeenten hangt samen met de economische crisis. Door de economische crisis zijn de overheidsfinanciën verslechterd en dit heeft geleid tot bezuinigingen bij de rijksoverheid, waaronder op de bijdragen aan gemeenten. Andere mogelijke oorzaken van de daling van de gemeente-investeringen sinds 2009, zoals taakverschuiving naar andere overheidslagen of meetproblemen, lijken niet of nauwelijks van belang,
Sinds 2014 is de woningmarkt weer aangetrokken en is de economische groei opgebloeid tot 2% in 2015 en 2016. Dit heeft nog niet tot veel extra gemeenteinvesteringen geleid. Dit kan komen door een breed scala aan factoren, zoals een ruime voorraad bouwrijpe grond, afspraken met provincies over een beperkt aantal nieuw te bouwen woningen, verschuiving naar binnenstedelijk bouwen met veel private grondeigenaren en aanpassing van bestemmingsplannen kost tijd.
Een aantal van deze factoren, zoals dat aanpassing van bestemmingsplannen tijd kost, suggereren dat de gemeente-investeringen met een paar jaar vertraging zullen aantrekken in reactie op het herstel van de vastgoedmarkt en de economische groei. Maar andere factoren, zoals verschuiving naar binnenstedelijk bouwen met veel private grondeigenaren en daardoor een beperktere rol voor gemeenteinvesteringen, suggereren dat deze toename veel minder sterk zal zijn. Lees meer
Begin december 2018 publiceerden de Randstedelijke Rekenkamer en de Rekenkamer Utrecht een gezamenlijk rapport over de Uithoflijn. Dit project kampt met een kostenoverschrijding van waarschijnlijk circa € 102 miljoen en een vertraging van zo’n anderhalf jaar. De rekenkamers waren kritisch, onder meer over de kostenraming, de bestuurlijke en ambtelijke aansturing, de onderlinge samenwerking en de informatievoorziening. Lees meer
De algemene ledenvergadering 2019 van PRIMO Nederland heeft de jaarrekening 2018 met toelichting en accountantsverklaring geaccordeerd. Daarnaast werd besloten de tariefstelling voor lidmaatschappen voor volgend jaar ongewijzigd te laten. De begroting 2020 werd ongewijzigd vastgesteld. Tevens is in het breder verband de samenwerking van PRIMO in Europa besproken.
De bestuurssamenstelling is bekrachtigd en is als volgt: Martin Kuipers (voorzitter), Jan Paul Woudstra (secretaris), Wouter Slob (penningmeester), Jolanda Verhoeks (lid) en Martin van der Bijl (lid).
De algemene conclusie van de ledenvergadering is dat de vereniging op koers ligt met de ontwikkeling van een op haar leden gerichte portfolio die hen kan ondersteunen bij de bevordering van goede sturing en de inrichting van risicomanagement op voorliggende vraagstukken. De doorontwikkeling ervan voor het komend jaar is door de leden in de begroting 2020 bekrachtigd.
Oorspronkelijke titel: Klassieke organisaties zijn als rupsen die in hun overlevingsstrijd proberen een betere rups te worden.
“Is dat cynisme? Is dat ironie? Kan het anders? Hoe dan? Vele vragen, want iedereen voelt van binnen prima aan wat de metafoor vertelt. Het doorbreken van de noodlottige rol “rups proberen te blijven” vraagt leiderschap en ook dat is voor iedereen een geaccepteerd inzicht. Net zoals vervolgens de diversiteit aan invullingen van dat begrip leiderschap voor iedereen zichtbaar zijn. En dan wat? Wat brengt dit ons verder? Vraag aan mensen: wel eens een echte ‘leider’ voorbij zien komen? en de antwoorden zullen zelden of nooit richting bestuurders wijzen, maar naar normale mensen die er ‘stonden’ toen het erop aankwam.
Leiderschap blijft een soort ‘glazen begrip’ zolang we niet gaan begrijpen dat leiderschap iets is van de systeemwereld en niet van de leefwereld. Leiderschap gaat in dat perspectief ‘over’ mensen die in de eerste plaats medewerkers zijn en dan pas levende zielen.” Lees meer
Implementatie van de Omgevingswet: Flexibiliteit en rechtszekerheid in de waterschapsverordening
N. Kamroun, LL.M en M.L.P. Groenleer (2018) Milieu en Recht, 45(10), 704-711
1. Inleiding
De Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt, bundelt verschillende omgevingsrechtelijke wet- en regelgeving. Naast de integratie van wetten, is de wet er tevens op gericht meer flexibiliteit aan burgers, bedrijven en bestuursorganen te bieden.
Burgers en bedrijven krijgen meer ruimte bij het maken van keuzes over de wijze waarop zij activiteiten in de fysieke leefomgeving uitvoeren en bestuursorganen krijgen meer ruimte om zelf invulling te geven aan de regels die zij stellen. Die flexibiliteit is een antwoord op de steeds complexere opgaven in de fysieke leefomgeving. Lees meer
Via de PRIMO-nieuwsbrief werd ik geattendeerd op een berichtje over het opstarten van een investeringsfonds voor verduurzaming door de Provincie Noord-Brabant.
Dat Noord-Brabant via een revolverend fonds naar creatieve oplossingen voor financieringsvraagstukken zoekt is niet zo vreemd. De provincie is mede-initiatiefnemer van de website over alternatieve financieringsvormen en heeft door de opbrengsten uit de verkoop van Essent voldoende middelen beschikbaar voor financierings- en stimuleringsmaatregelen.
Desondanks leidt het plan van de provincie bij mij tot de nodige vraagtekens. De doelgroep van het nieuwe investeringsprogramma zijn de gemeenten in de provincie. Kennelijk heeft de provincie gemeenten met beperkte financiële middelen en/of onvoldoende expertise over verduurzaming op het oog.
Een gemeente met beperkte financiële middelen staat – overigens net als alle andere gemeenten – onder toezicht van de provincie. In welke vorm een gemeente financiering aantrekt is niet zo zeer van belang, wel dat extra financiering tot extra beslag op de toch al beperkte ruimte legt. Hoe kan de provincie dat als kapitaalverstrekker aan zichzelf als toezichthouder uitleggen? Lees meer
*Johan is assistant professor public administration aan de Radboud University Nijmegen.