Wat er aan de hand is

‘Wat is er echt aan de hand? Snappen we dat? En wat is dan onze rol?’

Guido Rijnja | VNG

Marcel Meijs is gemeentesecretaris en algemeen directeur van Tilburg. Hij vervulde deze functie eerder in de gemeenten Enschede en Sittard-Geleen. Hij is opgeleid als sociaal-geograaf.

‘Een enorme steen in de vijver was het: de troonrede van Koning Willem-Alexander in 2013. Hij kondigde aan dat per 1 januari 2015 de taken op het vlak van jeugd, zorg en arbeidsparticipatie naar gemeenten zouden worden overgeheveld.

Meijs: “In mijn ogen verwachten collega’s terecht van hun gemeentesecretaris dat deze hen verdieping biedt, inspireert, en ondersteunend is aan hún professionele zoektocht, hoe zij hun drijfveren willen richten.”

Lees meer

Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen

De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd is een onafhankelijke commissie door de Rijksoverheid, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Inter Provinciaal Overleg om de voortgang van de decentralisaties van alle jeugdhulp naar gemeenten te volgen.

Managementsamenvatting (p3)
“De TSJ heeft ingestemd met het verzoek van de bestuurspartners (Rijk, VNG en IPO) om de RTA’s voor het realiseren van zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van de frictiekosten te toetsen. De TSJ neemt deze taak op zich vanuit het besef dat gemeenten, aanbieders, BJZ’s en andere partners voor een majeure operatie staan die zijn weerga niet kent en die bovendien met een grote bezuiniging gepaard gaat. Het is cruciaal dat deze decentralisatie zorgvuldig gebeurt. De TSJ bepleit al geruime tijd de weg van geleidelijkheid (de ‘zachte landing’) en ziet dat in de regio’s aan deze ‘zachte landing’ wordt gewerkt, maar dat er nog veel moet gebeuren. De TSJ herhaalt haar conclusie uit de tussenrapportage dat het proces van de totstandkoming van de RTA’s hiervoor buitengewoon waardevol is gebleken.

De TSJ concludeert in deze eindrapportage dat de doelstellingen van de RTA’s (zorgcontinuïteit, behoud van  zorginfrastructuur en beperking van de frictiekosten) op dit moment niet zijn gehaald, met als belangrijkste reden dat tot op de dag van vandaag te veel onduidelijkheid over het macrobudget bestaat als randvoorwaarde voor het maken van regionale afspraken. Het is de TSJ gebleken dat de afspraken in vrijwel alle RTA’s zijn gebaseerd op de veronderstelling dat het macrobudget van de meicirculaire 2013 niet juist is berekend. Die veronderstelling is gevoed door het proces van de totstandkoming van het RTA’s, waarbij in de regio’s een uitvraag bij zorgaanbieders heeft plaatsgevonden over het zorggebruik in de regio. Pas wanneer er meer duidelijkheid voor een regio over de juiste inschatting van het budget bestaat en de regio deze naar de inhoud van het RTA kan vertalen, valt een conclusie te trekken over het behalen van de doelstellingen van de RTA’s. Regio’s, aanbieders en BJZ’s, die ondanks het ontbreken van de noodzakelijke randvoorwaarde van helderheid over het macrobudget tot afspraken zijn gekomen, verdienen dan ook een groot compliment.

De bestuurspartners hebben benadrukt dat de TSJ de beoordeling moet maken aan de hand van de eisen die zij aan de RTA’s hebben gesteld en dat zij zich aan het oordeel van de TSJ zullen committeren. In dat licht moet de TSJ concluderen dat geen enkele RTA aan alle eisen van de opdrachtgevers voldoet.

De afstand tussen de RTA’s en het behalen van de doelstellingen (zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten) is in elke regio niet even groot. Dat stelt de TSJ in staat om de regio’s in deze eindrapportage een kwalificatie te geven, die zich richt op de potentie om de doelstellingen van de RTA’s alsnog tijdig te realiseren zodra de randvoorwaarden hiervoor zijn gerealiseerd (vooral helderheid over het macrobudget).

  • In de eerste categorie vallen die regio’s die òf al met aanbieders afspraken hebben gemaakt over zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur òf met helderheid over het beschikbare budget snel tot afspraken kunnen komen.
  • In de derde categorie plaatst de TSJ enkele van de 41 regio’s waarvan de TSJ om verschillende redenen niet verwacht dat zij tijdig met aanbieders afspraken maken.
  • Daartussen zit een grote middengroep van regio’s in de tweede categorie, die met extra maatregelen, processtappen en voorbereidende werkzaamheden nog tijdig afspraken met aanbieders kunnen realiseren. De ene subgroep van regio’s in deze categorie heeft grotendeels concrete afspraken met aanbieders gemaakt, maar het RTA bevat op enkele onderdelen aandachtspunten. De andere subgroep maakt goede stappen om de komende periode afspraken met aanbieders te concretiseren, maar de TSJ vindt het van belang dat de bestuurspartners bij deze regio’s een vinger aan de pols houden.

Regio’s en aanbieders geven aan dat de ingeslagen weg van de RTA’s de juiste is om de doelstellingen van de RTA’s te behalen. De TSJ kan dit op grond van de beoordeelde RTA’s en de gevoerde gesprekken alleen maar bevestigen. De TSJ beveelt daarom aan de samenwerking tussen gemeenten, BJZ’s, aanbieders en huidige financiers op regionaal niveau voort te zetten en daar waar nodig te intensiveren.

Tegelijkertijd wil de TSJ helder maken dat het niet te verwachten is dat met voortzetting van dit proces (of met welk alternatief traject dan ook) de doelstellingen van zorgcontinuïteit, behoud van zorginfrastructuur en het beperken van frictiekosten kunnen worden bereikt als er geen maatregelen worden genomen om de door de TSJ gesignaleerde risico’s te beheersen. Het belangrijkste risico betreft de onduidelijkheid rond het macrobudget dat gemeenten in 2015 krijgen. Voortduren van onduidelijkheid en onzekerheid hierover is naar de mening van de TSJ een ‘showstopper’.

Verder constateert de TSJ drie verschillende soorten risico’s voor de doelstellingen van het RTA: (1) risico’s die zich buiten het decentralisatieproces jeugd bevinden (bijvoorbeeld de uitwerking van de beleidsmaatregelen op het gebied van de GGZ in het algemeen), (2) risico’s binnen de decentralisatie jeugd die het niveau van afzonderlijke gemeenten en regio’s overstijgen en door de bestuurspartners moeten worden opgelost (bijvoorbeeld de regie op de veranderopgave van de BJZ’s) en (3) risico’s die het gevolg zijn van de werkwijze van de regio’s en die de regio’s zelf moeten beheersen (bijvoorbeeld snelle duidelijkheid over de bekostigingssystematiek).

De TSJ benadrukt het belang dat bestuurspartners de juiste randvoorwaarden scheppen en dat de regio’s de vaart in het proces blijven houden om de verdere voorbereiding, operationalisering en implementatie bij gemeenten tijdig uit te voeren in de aanloop naar 1 januari 2015. De TSJ hecht er tenslotte aan dat ook aanbieders hun verantwoordelijkheid blijven nemen en constructief blijven meewerken aan de transitie.” Download rapport >

 

Aanbiedingsbrief
Aanbiedingsbrief en reactie van staatssecretaris Van Rijn (VWS) mede namens staatssecretaris Teeven (VenJ) aan de Tweede Kamer bij de eindrapportage van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) over de inhoud en totstandkoming van de regionale transitiearrangementen (RTA’s) omvat conclusies en aanbevelingen. Download aanbiedingsbrief >

De overheid: terugtreden, loslaten én leiden?

Door Jack P. Kruf

De shift
Het zou zo maar kunnen dat ten behoeve van de gemeenteraadsverkiezingen in 2014 de partijprogramma’s van de politieke partijen zullen inspelen op de op handen zijnde decentralisaties. Programma’s, waarin lokale politici stelling zouden kunnen nemen hoe de  overheid verder zal terugtreden, nu toch echt moet gaan loslaten of juist zou moeten leiden in de opgaven die voor ons liggen. De decentralisaties en transities zijn weliswaar een beweging die door het Kabinet is ingezet, maar zij worden door haar uitwerking naar verwachting prooi voor de lokale arena in 2014. Immers de politieke en bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg, werk en inkomen komt nu bij gemeenten te liggen. De verantwoordelijkheid voor deze kwaliteit ligt straks niet meer bij de Tweede Kamer en de minister maar bij de gemeenteraad en de wethouder! Dit is al een shift op zichzelf.

De shift is in feite een driedubbele beweging. Die van landelijk/provinciaal naar lokaal, er is die van zelf doen naar meer uitbesteden en handelen in samenwerking met bedrijven en instellingen én er is die van een totale bezuiniging van minimaal 25%.

Terugtreden is vooruitzien

↬ De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) onderstreept het dilemma waarvoor de overheid nu staat op heldere wijze. In haar rapport Terugtreden is vooruitzien: maatschappelijke veerkracht in het publieke domein – gepubliceerd op 5 juli 2013 – stelt zij, dat de overheid zal moeten erkennen dat maatschappelijk initiatief uitgangspunt is. Daarbij zou de overheid de gelijkheidsfuik (=gelijke gevallen gelijk behandelen) moeten loslaten, zo stelt de raad.

Zij brengt direct verband aan met de “op handen zijnde decentralisaties van onder meer AWBZ en jeugdzorg”. De RMO:

“De beweging van een terugtredende overheid slaagt alleen wanneer maatschappelijke initiatieven ruimte krijgen om publieke voorzieningen naar eigen waarden en inzicht te organiseren. Dat vereist een fundamentele verandering van de verhouding tussen overheid en samenleving op het gebied van zeggenschap, financiering en rechtsstatelijke waarborgen. Ook vraagt het van overheden, politici én samenleving dat zij accepteren dat er meer verschil ontstaat in identiteit, omvang, keuzeaanbod en kwaliteit van voorzieningen als zorg, onderwijs en welzijn.”

Vitale coalities
Tussen de regels door staat, dat de kwaliteit van welzijn, werk en zorg bepaald zal toenemen indien gemeenten erin slagen ijzersterke arrangementen te smeden en vitale coalities weten aan te gaan. En andersom zal afnemen. Het is evident volgens de mensen uit de praktijk, dat er  nauwe samenhang is tussen de kwaliteit van het bestuurlijke samenspel, het proces van samenspraak in vaak regionaal verband, de professionaliteit van uiteindelijke contracten en de kwaliteit van de zorg, werk en inkomen.

Alles komt samen bij de individuele hulp voor een hand nodig hebbende medemens. Zij onderstrepen keer op keer dat alleen met slim en doordacht samenspel, de doelgroep als uitgangspunt te nemen en niet de instellingen – goed verwoord in de jongere centraal door Vlaams minister Jo Vandeursen  – de als maar toenemende vraag naar zorg adequaat kan worden beantwoord. Het zijn diezelfde praktijkmensen die meer nog dan wetenschappers en overheidsbestuurders weten wat er moet gebeuren om dit waar te maken. Hoe het best kan worden samengewerkt in de keten – bepleit door Bestuurder/directeur Wim Muilenburg – om kwetsbare inwoners in hun kracht te zetten. Tijd dus om hen intensief te betrekken bij de nieuwe architectuur.

Verschillen
In het rapport van de RMO klinkt ook door dat het zomaar zou kunnen dat de verschillen per stad of regio groot kunnen worden. Vitale coalities scheppen vraagt immers het uiterste van bestuurders.  Tot de praktijk van bestuurders en managers van gemeenten begint inmiddels door te dringen dat organisatiegraad en bestuurskracht er werkelijk toedoen en dat nu – het is bij een groot deel lang stil gebleven – de besluiten van het Kabinet vragen om voortvarendheid.

Het besef komt er dat, zoals een wethouder het onlangs verwoordde, de zaken niet meer over de verkiezingen heen getild kunnen worden, terwijl wij dachten dat dat wel zou kunnen. Het is nu handelen. De verschillen in samenspraak en de fase van ontwikkeling daarin zijn echter groot. Het lijkt onvermijdelijk dat er gebieden zullen zijn waar het zeer goed vertoeven wordt voor hen die professionele zorg nodig hebben, en gebieden waar dit veel minder het geval zal zijn. Territoriale divergentie ligt op de loer. Tenzij, en die geluiden druppelen hier en daar, de minister zal besluiten om toch weer meer tijd te geven, dit natuurlijk op verzoek van de gemeenten zelf om meer tijd voor inrichting en uitvoering te krijgen. Hoe streng kan en moet een Kabinet zijn?

Aanbevelingen voor terugtreding
De RMO komt met een aantal kritische factoren voor het succesvol terugtreden van de overheid:

  1. Het maatschappelijk initiatief heeft inhoudelijke en financiële zeggenschap.
  2. Nieuwe financieringsarrangementen dienen tot stand te komen.
  3. De overheid meer rechtsstaat en minder verzorgingsstaat zijn.

Het zal een uitdaging worden voor bestuurders en managers om deze aanbevelingen – juist omdat zij op een hoog abstractie- en systeemniveau geformuleerd zijn – in te bouwen in de lopende processen van transitie. Het zijn nobele aanbevelingen, algemene principes, maar erg omvangrijk, wellicht té om dit binnen een jaar of twee door te kunnen voeren. Zij verdienen nadere uitwerking – ex ante – richting succesvolle werking. Zeker in het licht van de in 2012 gedane uitspraken van WRR en Eerste Kamer (zie hieronder) over borging van publieke belangen bij het op afstand plaatsen van taken.

De ondergrens
Cruciale vraag is echter: hoe borgen we de ondergrens in kwaliteit van zorg? Wie doet dat? Met andere woorden: welke kwaliteitseisen stellen wij aan de zorg tot op het niveau van het individu? Daar geeft het rapport geen antwoord op. Misschien kan dit ook niet, omdat dit politiek bepaald wordt. Het is niet het domein van de RMO. Echter wel een wezenlijke en vanuit de politiek-bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg, werk en inkomen een kernvraag.

Deze ondergrens is in mijn ogen de achilleshiel in de onderhandelingen over herinrichting van het zorg-domein tussen gemeentelijke bestuurders. Enerzijds moet ingezet worden op zakelijke contractering van verzekeraars en zorgaanbieders, anderzijds is er de politiek gevoelige ondergrens van de zorg en haar uitwerking. Hoe gaan wij om met incidenten, waarbij de ondergrens is overschreden, of beter waar de zorg de ondergrens niet eens bereikt. Een risico dat door verschillende bestuurders nu al wordt aangevoeld en benoemd. De wethouder kan het dan straks knap lastig krijgen. Immers als verantwoordelijke staat hij aan de lat. Die ondergrens legt een veel zwaardere verantwoordelijkheid bij de gemeentelijke bestuurder. Bestuurder en kwetsbare burger komen dichter dan ooit bij elkaar. De gestaalde kaders van het proces van de transities dienen dadelijk ook rekening te houden met deze gevoelige ondergrens. Het is de achilleshiel bij te rationele doorvoering. De ondergrens vraagt om aandacht, compassie en vooral om zorgvuldigheid bij de nieuwe stelsels die wij aan het inrichten gaan.

2014
In het jaar 2014, waarin de implementatie voor deze omvangrijke operatie ter hand dient te worden genomen, gaat Nederland naar de stembus en kán het politieke spectrum, in elk geval gemeentelijk, volledig over de kop gaan. Verkiezingen, gestaalde kaders, vitale coalities, complexe contracten, veelheid aan spelers, financieel onduidelijk kader, draagkracht van zoveel verandering door de gemeenten zelf, wisseling van de bestuurlijke wacht en uiteraard de achilleshiel. Jawel. Het wordt een boeiend jaar.

Het Kabinet had het proces voor deze omvangrijke verandering niet beter kunnen timen. Voor de huidige bestuurders van gemeenten dus dé uitdaging om boven zichzelf, die van hun portefeuille, die van het lokale belang binnen de regionale samenwerking en die van hun partijbelangen uit te stijgen. Tijd om het heft in hand te nemen en vooral voortvarend te acteren.

Wijze woorden
Daarbij kan voor het proces de gedachte – de urgentie van een centrale en geleide benadering – van Paul Wagtmans, voormalig gedeputeerde erg behulpzaam zijn. Het is de kracht van eenvoud en gezond verstand.

Bij de gerichtheid op de doelgroep kunnen de bestuurders zich laven aan de woorden van Nationale ombudsman in zijn jaarverslag Mijn Onbegrijpelijke Overheid. Zij die zorg ontvangen zijn ook burgers die hun stem uitbrengen op politieke leiders. Burgers die met hun stem een oordeel geven over de geleverde diensten of hun vertrouwen uitspreken in bestuurders die beloften maken, in dit geval over de kwaliteit van de zorg. De begrijpelijkheid van die zorg ligt dus voor de hand bij de aanpak die wordt gevolgd.

En in het borgen van de publieke belangen en de zakelijke inrichting van de samenwerking met bedrijven en instellingen zijn de opgedane inzichten in de samenwerking tussen Overheid en bedrijfsleven door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en Parlementaire Onderzoekscommissie Privatisering / Verzelfstandiging Overheidsdiensten van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

Of zijn het de woorden van gedeputeerde Yves de Boer, die gaat voor het echte partnerschap van de provincie of van VNG-voorzitter Annemarie Jorritsma die pleit voor een luisterend oor van het rijk. De Boer en Jorritsma verwoorden de essentie van een goed functionerende multi-level governance. Lokale bestuurders aan zet dus met de provincie en rijk aan hun zijde. Werkelijk. Dat is een mooi plaatje.

Ten slotte
Het wordt een spannend jaar voor de overheid waarin terugtrekken, loslaten en leiden hand in hand zullen gaan. Als we de kwetsbare medemens in dit geweld maar niet uit het oog verliezen. Het is daarbij echt de vraag of we de gelijksheidsfuik zoals geduid door de RMO, werkelijk zullen moeten loslaten om werkelijk los te kunnen laten. De overheid – in haar rol als rentmeester – zal de dans in elk geval moeten leiden.

 

Foto ‘Help’, Radboud Universiteit Nijmegen

 

Systeembreuk in het corporatiedomein

Wat betekent dit voor gemeenten?

Door: Rien Lammertink, LINCmanagement

Het is gebruikelijk de vertaling van de gemeentelijke risico’s van uitvalverschijnselen van woningcorporaties te zoeken in de harde, financiële, sfeer. Toch zijn de gemeentelijke risico’s van maatschappelijke aard misschien wel net zo ingrijpend. Zeker nu blijkt, dat we een historische verandering, een systeembreuk, meemaken, die bepaald niet in het voordeel van lokale en regionale overheden uitpakt. Maar het hardst getroffen worden de huurders. Enkele citaten:

Stenen
“Een belangrijk deel van het corporatievermogen zit in stenen of in leningsverplichtingen vast. Onverwachte grepen uit en aanslagen op de kas (zoals de reeks van overheidsheffingen uit de afgelopen jaren en de solidariteitsheffingen (Vestia, WSG) in de corporatiesector) hebben ook daardoor grote, zeer ingrijpende, gevolgen voor de kasstromen van de corporaties. Grootscheeps bezuinigen wordt dan het adagium en dat kan gegeven de structuur van de financiële huishouding bij de corporatie substantieel alleen door samenwerking en door kostenreductie op de bedrijfsvoering. Te voorspellen valt dan ook dat de stroom aan ontslagen bij corporaties (met de gevolgen) voor de gemeentelijke uitkeringen voorlopig nog niet is uitgewoed. Daarnaast is een golf aan samenwerkingsprojecten en fusies te verwachten, waarbij
het expliciete doel is om via grootschaligheid tot kostensynergie in de backoffice te komen. Overigens zijn er al (te veel) voorbeelden van corporaties die frontofficekantoren sluiten om ook daar in de kosten te kunnen snijden.”

Zwaarste klappen
“De systeembreuk in de corporatiesector is een feit. De corporaties worden financieel en kwalitatief uitgekleed en zijn veroordeeld tot een rol in de uitvoering van gemeentelijk beleid. Het toch nadrukkelijk gepropageerde ondernemerschap van woningcorporaties wordt weer naar het achterkamertje verbannen. En waar de laatste gemeentelijke woningbedrijven al 25 jaar geleden met een gemeentelijke zucht van verlichting werden opgeheven en toegelaten als zelfstandige woningstichtingen, lijkt het niet onaannemelijk dat de eerste ‘nieuwe’ gemeentelijke woningbedrijven zich binnenkort zullen aandienen. Uiteindelijk zijn alle tot gelding komende risico’s, direct of indirect, projectmatig of maatschappelijk, financieel te vertalen. Maar met name maatschappelijke risico’s, die ontstaan als uitvloeisel van bijvoorbeeld bovenstaande vragen, hoeven niet in euro’s vertaald te worden om aan te spreken. De zwaarste klappen zullen vallen op plekken waar negatieve antwoorden op bovenstaande vragen cumuleren, soms sluipend in de tijd, soms al snel …” Lees meer>

Bron: BNG Bank en VNG, 40e Jaargang, november/december, nummer 06, p 33

PRIMO Nederland en LINCM anagement organiseren in november vier expertbijeenkomsten over risico’s en kansen in de veranderende relatie tussen gemeenten en corporaties. Voorzitters zijn Rien Lammertink en Jan Kammeyer (Directeur Futura). Sprekers zijn onder andere Pim Vermeulen (ex-CEO BNG), Jan van der Moolen (ex-Directeur CFV), Gerard Erents (ex-Bestuursvoorzitter WSW en ex-interim bestuursvoorzitterVestia en Rochdale) en Staf Depla (wethouder Eindhoven, lid commissie-Dekker, ex-Tweede Kamer).

Slachtofferberekening bij een tunnelbrand

Het rapport van Robert Oosterveld omvat het model dat het aantal gewonden kan kwantificeren in een risico-analyse voor wegtunnels. Dit afstudeeronderzoek is geschreven in het kader van de master Construction Management & Engineering in opdracht van Royal HaskoningDHV.

Binnen het bouwproces van een tunnel speelt veiligheid steeds een belangrijkere rol. Een tunnel heeft diverse voorzieningen die een tunnel ‘veilig’ moeten maken. Naast de betonnen constructie en geometrie van de tunnel is de tunnel uitgerust met geavanceerde voorzieningen, zoals ventilatie en vluchtdeuren. Deze voorzieningen en eigenschappen van de tunnel hebben invloed op de gevolgen tijdens een calamiteit in de tunnel. Ongelukken in tunnels komen regelmatig voor. De afgelopen jaren heeft een reeks van tunnelbranden in Europa plaatsgevonden. Voorbeelden zijn: de Mont Blanc tunnelbrand in Frankrijk/Italië (1999), Tauerntunnel in Oostenrijk (1999), Viamala in Zwitserland (2006) en onlangs in de Gudvangatunnel in Noorwegen (2013). Mede door deze tunnelbranden, waarbij veel dodelijke slachtoffers zijn gevallen, is de internationale aandacht voor veiligheid van tunnels toegenomen. Om de effecten op zowel individuen als groepen van de veiligheidsvoorzieningen in de tunnel te onderzoeken worden risicoanalyses uitgevoerd. Deze analyses dienen als hulpmiddel om rationele beslissingen te nemen en om besluitvorming te ondersteunen.

Per juli 2013 is in Nederland de nieuwe tunnelwet geïntroduceerd, waarin een aantal belangrijke wijzigingen hebben plaatsgevonden. Eén van die wijzigingen is, dat de Scenario Analyse (SA) geen verplicht onderdeel meer is tijdens de planfase en ontwerpfase. de SA is wel verplicht bij de openstelling. Ten gevolge van de verandering, zijn de hulpdiensten bang dat de SA indirect niet meer wordt uitgevoerd. Als gevolg van het niet uitvoeren van de SA stuiten hulpdiensten op de volgende problemen; ten eerste ontbreekt een analyse waarbij gekeken wordt naar het aantal gewonden en de ernst van het letsel ten gevolge van een brand (of ander incident) in een wegtunnel. Ten tweede wordt het aantal gewonden alleen bepaald door expert opinion. Huidige letselmodelleringen zijn momenteel alleen geschikt voor externe veiligheid en er is nog geen letselmodellering voor de veiligheid in tunnels beschikbaar. Op basis van dit dilemma is in dit onderzoek de volgende doelstelling leidend:

Het ontwerpen van een model dat het aantal gewonden kwantificeert ten gevolge van een brand in een wegtunnel, waarmee in de ontwerpfase van een tunnel het aantal personen met brandletsel kan worden bepaald, zodat het voorgesteld model gebruikt kan worden door hulpdiensten als ondersteuning van de besluitvorming op gebied van calamiteitenbestrijding en preparatie bij tunnelveiligheid.

Voor het ontwerp van het voorgesteld model is gebruik gemaakt van de bestaande QRA-tunnels, de meest recente literatuur en van inzichten van professionals uit de praktijk. Het model bevat verschillende scenario’s die zich kunnen voordoen tijdens een tunnelbrand. Er wordt op basis van deze scenario’s een ‘foutenboom analyse’ gemaakt waarbij de kansen van een bepaalde ‘top gebeurtenis’, in dit geval brand, wordt berekend. Daarnaast bevat het model een ‘gebeurtenissenboom’ analyse die de kansen berekent voor elk scenario. Voor de verschillende scenario’s worden de gevolgen geschat welke drie elementen bevat: beoordeling van het effect, bepalen van het aantal getroffen personen t.g.v. het effect en een berekening van de gewonden en sterfte onder deze personen. Om de ernst van het letsel te beoordelen zijn voor elk type effect verschillende letselcategorieën voorgesteld. Voor elk effect worden de letselcategorieën geplot in een FN-curve, waarmee het groepsrisico kan worden geëvalueerd. Hierbij is het is verplicht om aan de norm te voldoen.

Op basis van het voorgestelde model zijn casestudies uitgevoerd voor drie bestaande tunnelbranden te weten: De Mont Blanc tunnelbrand (1999), de brand in de Tauerntunnel (1999) en de Viamala tunnelbrand (2006). Uit deze casestudies komt naar voren dat er een kleine kans is op een ‘grote brand’, maar dat de gevolgen in termen van gewonden en dodelijke slachtoffers enorm kunnen zijn. Vanuit de casestudies blijkt dat tijdens een tunnelbrand zich onverwachte gebeurtenissen kunnen afspelen. Uit de resultaten van de casestudies zijn knelpunten naar voren gekomen. Een ‘lichte’ overschatting van het aantal aanwezige personen en een onderschatting van het aantal ‘CO-letsel’. Mede hierdoor wordt ook een onderschatting gemaakt van het aantal dodelijke slachtoffers. Daarom zijn de volgende aanbevelingen gegeven:

  1. De locatie en met name startpunt van het vluchtproces van de blootgestelde personen dynamisch inschatten.
  2. Nieuwe CFD-studie doen gericht op het ontwikkelen van afgeleide formules voor gewonden.
  3. Nieuw onderzoek naar verschillende uitstaptijden uit voertuigen, waarbij ook uitstaptijden vanbussen wordt meegenomen.
  4. De gevolgen van andere toxische stoffen of combinaties daarvan onderzoeken waaraanpersonen gewond raken.

Concluderend komt naar voren dat verder onderzoek naar de kansenberekening van gewonden bij een tunnelbrand nodig is om implementatie van een risicoanalyse bij de bestaande QRA mogelijk te maken.

Bron: Robert Oosterveld – Slachtofferberekening bij tunnelbrand

Risico, ethiek en emoties

Prof.dr. Sabine Roeser

Technologie is van onschatbare waarde voor onze samenleving. Onze kwaliteit van leven is tijdens de laatste decennia op onvoorstelbare wijze veranderd en verbeterd dankzij technologische ontwikkelingen. Denk aan huishoudelijke apparatuur, huisvesting, vervoer, infrastructuur, automatisering, en de enorme ontwikkeling die de informatietechnologie alleen al in de afgelopen jaren heeft gemaakt, waardoor we altijd bereikbaar zijn en toegang tot onmeetbare bronnen van informatie hebben.

Maar deze ontwikkelingen hebben helaas ook een prijs. Sommige mensen vinden het moeilijk om af en toe niet bereikbaar te zijn. Ons gebruik van vervoermiddelen leidt tot grote milieuschade. Als technologieën niet naar behoren functioneren of verkeerd worden gebruikt, kan dit tot enorme rampen leiden. Denk aan het olielek van BP voor de Amerikaanse kust, of de kernramp bij Fukushima. Van veel technologieën weten we niet goed of en onder welke omstandigheden ze gevaarlijk kunnen zijn. Dit leidt vaak tot grote conflicten in de samenleving, waarbij leken doorgaans huiverig zijn ten opzichte van nieuwe technologische ontwikkelingen.

Recente voorbeelden in Nederland zijn CO2-opslag onder een woonwijk in Barendrecht en inenting tegen baarmoederhalskanker bij jonge meisjes. Technologie heeft dus zowel positieve als ook negatieve waarde voor de samenleving, en het is vaak moeilijk precies te voorspellen hoe deze waarden zich zullen manifesteren. Dit gegeven vergt grondige reflectie op technologie, op wat we waardevol vinden en op hoe we met risico’s om moeten gaan.

In mijn onderzoek beargumenteer ik dat emoties een cruciale rol bij dergelijke reflectie kunnen en moeten spelen. In deze oratie zal ik in vogelvlucht de meest belangrijke inzichten uit mijn onderzoek de revue laten passeren.

Lees meer>Risico, ethiek en emoties

  • 1
  • 2

Inschrijven voor onze Nieuwsbrief

Op de hoogte blijven voor alles rondom PRIMO & ontwikkelingen op het gebied van Risico Management? Schrijf dan in voor onze Nieuwsbrief.

© All rights reserved.
PRIMO.

Informatie voor leden

Volg ons